This mockingbird video from Denton in Texas in the USA says about itself:
A young mockingbird was left in our backyard today while its parents went off gathering food. The young bird stays mostly near the lower bird bath. We keep this specifically for young birds so they can easily get water during the first 24-48 hours out of the nets.
In the last half of the video our young explorer makes it up to the hackberry tree where his mother rewards him with some food.
Bahama mockingbirds: here.
so touching. Krishnamurti once said that it’s in playing close attention that you come to love a being… that mockngbird is deliciously loveable!
LikeLike
Indeed, in birdwatching it is better to get to know one species more closely than see many species only fleetingly 🙂
LikeLike
LikeLike
Misschien wel leuk om in dit verband te herinneren aan
Spotlijster Mimus polyglottos (Linnaeus: Turdus) 1758. Vrij forse noordamerikaanse, iets op een Klapekster gelijkende Zangvogel, die als (mogelijk) wilde vogel enige malen Europa bereikt heeft. Als wilde vogel wordt in ieder geval beschouwd een op 16 oktober 1988 op Schiermonnikoog ontdekt exemplaar. Linnaeus kende de soort uit het werk van Catesby (1731/1743). Zo komt hij bij Houttuyn 1763 ter sprake, en deze noemt hem: Groote Spotvogel (vgl. sub Spotvogel). Ht: “Deezen noemen sommigen de Indiaansche Klapper, zeggende dat hy niet ongelyk aan den Gaay maar wat kleiner is. De Inwooners van Virginie heeten hem graauwe Spotvogel, en de Engelschen, in ‘t algemeen, Spotvogel, of ook Amerikaansche Zing-Lyster. Hy is van grootte byna als een Merel, doch langer van Lyf. Allerley Vogelen worden door hem, met zyn Gezang of Fluiten, nage-aapt. Hy leeft van Kersen, Hagedoorn- en Kornoelje-Besiën, en eet ook Insekten. Men vindt hem in Virginie, Karolina en Jamaika. Brisson noemt deezen le grand Moquer, dat is de groote Spotter.”
Etymologie N spotten ‘de draak steken met’ < mnl spotten (1220-1240); fries spotte < ofri spottia [n.o. in OFED]; mnd spotten; D spotten v- overgang is echter, anders dan de overgang -v- > -g- (deuvel > deugel), uiterst zeldzaam, indien al bestaand. Mnl vort(ich), vert(ich) (vgl. D Furz ‘windje’) heeft oudere papieren, vlaams heterofoon veert ‘scheet, windje’ is al uit de periode 1380-1425. @
Glanstroepiaal Quiscalus quiscula1 (Linnaeus: Gracula) 1758.
Glanstroepiaal Quiscalus quiscula1 (Linnaeus: Gracula2) 1758.
Vrij forse vertegenwoordiger uit de familie der Troepialen Ý die in Noord-Amerika algemeen voorkomt, in het noordelijkst deel van zijn verspreiding trekvogel Ý is; in Florida [USA] is het een standvogel Ý. In Europa echter slechts twee waarnemingen, in april 1970 in Denemarken [LAC], en op 8 april 2013 bij Kamperhoek (Ov), eerste voor Nederland, door een ontdekking van Roy Slaterus [
Common Grackle over Kamperhoek
>>
].
Benoemingsgeschiedenis Bij Houttuyn 1762 was de naam: Purper Kaauwtje; het eerste deel naar de purperen glans, het tweede deel naar de naam Monedula purpurea bij Catesby 1731.
______
1 over de wetenschappelijke namen zie Jobling 1991.
2 deze latijnse vogelnaam is de basis voor E/Am Grackle; in de USA heet de soort Common Grackle (“abundant and gregarious” [NGS 1987])
Troepiaal Algemene naam voor een familie van amerikaanse Zangvogels, de Icteridae, en in het bijzonder voor de nationale vogel van Venezuela, Icterus icterus (Linnaeus, 1766), E Troupial [Ridgely & Tudor 1989] en/of E Venezuelan Troupial resp. Sp Turpial en/of Turpial venezolana [López]. In N is de Baltimoretroepiaal Ý (destijds was de naam: Noordelijke Troepiaal Ý) twee keer waargenomen, de Glanstroepiaal Ý éénmaal.
De N naam is een ‘vertaling’ van E Troupial en/of F Troupiale (in dit geval via het werk van Brisson 1760 en verder via Houttuyn 17621); eerder noemden Catesby 1743 en Edwards 1751 de naam niet). Calkoen 1903 noemt de familie Troepiaal-vogels; vD 1898 noemt de naam niet.
Dat het benoemingsmotief “naar de gewoonte van de meeste der soorten uit deze familie om in een troep Ý te leven” [Terres 1980 en andere bronnen] zou zijn, is niet juist; mogelijk, of zelfs ws. is er sprake van volksetymologie met betrekking tot dit aspect, dat dan vooral ontstaan kan zijn kijkend naar het geslacht Agelaius, in Grzimek 1971 (p.457, 650) Zwarte troepialen genoemd, omdat juist dit geslacht soorten omvat die in grote troepen Ý plegen voor te komen.
Een oude attestatie van de naam in Noord-Amerika is pas laat [Audubon 18442].
Etymologie N Troepiaal > ‘t Is de algemeene Eigenschap deezer Vogelen, die men Troupiales noemt, en de reden van die Naam; dat zy Nesten maaken van gedaante als een Kous, en dezelven in groote menigte [onderstreping van mij] ophangen aan de uiterste enden der Takken van zeer hooge Boomen, liefst van die digt by Woonhuizen staan. Men vindtze in Karolina, op Jamaika, Martinique, Cayenne, in Guajana en Brasil. << (p.337).
National Geographic Society 1996 i.v. Red-winged Blackbird Agelaius phoeniceus: "This abundant species is often found in immense flocks in winter." en i.v. Tricolored Blackbird Agelaius tricolor: "Highly gregarious; found year round in large flocks; nests in large colonies in marshes." (p.420)
2 "When I first saw them [the "Missouri meadowlark"], they were among a number of Yellow-headed Troupials" [Xanthocephalus xanthocephalus [Vader ze.1001..], die ook in kolonies nestelt [Terres 1980].
3 "Turpiales" (1741 met gedissimileerde l (<r) zoals ook in de Sp woorden árbol 'boom' (
Korenkwet Regionale zuidN naam voor de Bosrietzanger (niet WVD 1996, WBD of WLD; wel Korenzanger in Waasland), vermoedelijk in Lier (A) en omgeving [Van Spaendonk in lit. 990907; ED voor het tweede element].
Benoemingsmotief Het eerste deel wijst op de biotoop: de soort broedt (broedde, verleden tijd, want de meeste korenvelden zijn vervangen door Maïsvelden) graag langs korenvelden.
Etymologie Het tweede element is een halfonomatopee, van kwetteren, iteratief 1 van mnl quedden < onl/oudnederfr quethon 'zeggen' [Q&H]; hierbij mhd queden 'zeggen, spreken; schallen', sterk ww. klasse 5, waarnaast, met uitval van de -u-: keden (er bestaat ook Korenkets [BTS 1995]; hierin is kets ='mus'; zie sub Kets Ý); ofri quetha 'spreken, zeggen' [OFED 2005 p.312]; oe cweðan; on kveða 'zeggen, spreken' [AEW; Wim Vader ze.140110 :"de minstreel van de Noorse sage "kvad" 'zong': …"; on kviða (met -i-) 'gedicht'; in klasse 5 heb je met -i- ook: bidden, liggen, zitten [Loey]); gotisch qiþan. "No (certain) IE etymology" [OFED 2005 p.312]
______
1 Evenzo is (het qua gevoelswaarde veel positievere) kwelen Ý een iteratiefvorm (geweest): < mnl quedelen 'kwetteren, kwelen, kwinkeleren' [MH 1932] na d-syncope (die ook optrad in oostfries quan < queda(n) [OFED p.312]) oorspr < onl quethon [mb.99b,37].
Ik vermoed dat er ook een (vrij verborgen levend) *kweddelen heeft bestaan, dat omstreeks 1902 [Cw p.182] plotseling verbasterd werd tot het sindsdien heel bekende kwebbelen (waarbij de vorm babbelen de katalysator zal zijn geweest). me.140109
Aanvullen in WNV-1 2004 :
Glanstroepiaal 140110
Quiscalus quiscula Glanstroepiaal
quiscula z. Quiscalus
LikeLike
Pingback: Blue jays versus screech owl in the USA | Dear Kitty. Some blog
Pingback: Gray catbird sings in the USA | Dear Kitty. Some blog
Pingback: Northern mockingbirds in North America | Dear Kitty. Some blog